Ik krijg er ook wel eens een. Maar een recommendation van Erasmus, daar kom je pas echt verder mee. Zou je denken. Op 27 juli 1528 schrijft Erasmus een aanbevelingsbrief voor een veelbelovende young potential.
“Ik stel u voor aan Frans van der Dilft, een jongeman met een uitzonderlijk karakter uit een familie die in zijn land in hoog aanzien staat. Ik denk dat hij het echt heeft verdiend om zich aan het keizerlijk hof in de letterenstudies te bekwamen en zich de hoofse omgangsvormen eigen te maken. Want toen hij voor lange tijd bij mij in huis woonde heb ik hem goed leren kennen: een vrolijke, talentvolle jongen, die zijn tijd niet met luieren en uitgaan verdoet.
Als u niet zo voorzichtig bent dat u mijn oordeel naast u neerlegt – en ik hoop dat u dat niet zult zijn – dan zou ik het zeer op prijs stellen als u de deuren van het hof voor hem opent – wat met uw invloed niet zo moeilijk zal zijn – en dat u hem een functie toevertrouwt waarin hij zich op zijn leeftijd kan ontwikkelen. Ik hoop dat ook het gedrag van de jongeman zelf u zover zal krijgen. Ik weet dat hij niet de enige is die een aanstelling aan het keizerlijk hof probeert te bemachtigen. Maar deze jongen heeft zo’n goede afkomst, karakter, opleiding en integriteit, dat hij niet beoordeeld mag worden volgens de normale procedure.”
Van der Dilft steekt de brief tussen zijn bagage en vertrekt met grootse verwachtingen naar Spanje. Maar in 1528 lagen de banen daar net zomin voor het oprapen als nu. Pas in 1536 – dan is hij wel weer een paar aanbevelingsbrieven verder – weet Van der Dilft het te schoppen tot secretaris in de adviesraad van keizer Karel V. En eind 1544 werkt hij op de Spaanse ambassade in Engeland.